Maakt het internet ons stapelgek?

Jun 24, 2012

Al van toen ik als nieuwsgierige tiener wekelijks Knack doorbladerde tot aan de wetenschapspagina's is het weekblad voor mij een baken van degelijke wetenschapsjournalistiek. Helaas, daar gaat weer een jeugdicoon.

Dit artikel verscheen eerder op breinwijzer.

Ik las afgelopen week het artikel Internet stimuleert krankzinnigheid en m’n ogen rolden bijna uit hun kassen. Alle stereotypen en kwalen van de neuro-rage op een hoopje. Het artikel gaat over de veronderstelde gevaren van de nieuwe media zoals Youtube, gamen en sociale netwerken. Het staat bol van ongefundeerde beweringen en sensatie-beluste taal. Er wordt kwistig op de angsten van lezers gespeeld, de goedkoopste journalistieke truc. Internetgebruikers, sms’ers en gamers worden systematisch als ziekelijke junkies afgeschilderd. Wie surft op het web wordt psychotisch en neurotisch, zo gaat het. “De menselijke geest wordt een tollend instrumentenbord, en slechts weinig mensen zullen er heelhuids vanaf komen”, aldus Knack, bloedserieus. Wat blijft ervan overeind als we werkelijk in de wetenschappelijke studies duiken?

Het gaat me er nauwelijks om dat dit een quasi-letterlijk herkauwen is van een “hapklare” brok nieuws uit Newsweek. En dat er een uitgesproken, al is het een tweedehandse, mening wordt vertolkt stoort al evenmin: een goed debat heeft daar nood aan. Maar dat gedrags- en neurowetenschappen misbruikt worden om deze overtuiging een wetenschappelijk allure te geven, dat is pijnlijk. Een groot deel van het artikel wordt, net zoals het bronartikel, opgehangen aan een anekdote over Jason Russell, de maker van de Kony 2012, een Youtube-documentaire die in een mum van tijd een internationale internethit werd. Russell kwam daardoor in het oog van een (sociale) mediastorm terecht en brak onder die druk. Hij werd gehospitaliseerd met psychose nadat hij in ondergoed de straat op gegaan was, onsamenhangende zinnen schreeuwend en obscene gebaren makend. Nu, dit voorbeeld geeft misschien aan dat we nog onvoldoende voorbereid zijn op de schaal en de snelheid van verspreiding van woord en beeld op het internet, eenmaal dit materiaal een gevoelige snaar raakt. De impact op een mensenleven, vooral als er al een aanleg tot mentale aandoeningen aanwezig is, kan verpletterend zijn.  Maar om van deze anekdote de veralgemening te maken naar de gemiddelde internetgebruiker, is duidelijk te kort door de bocht.

Om de bewering dat internetgebruik leidt tot krankzinnigheid kracht bij te zetten, laat Knack (Newsweek) nog enkele wetenschappers aan het woord uit universiteiten met ronkende namen. Er wordt gesproken over meervoudige persoonlijkheidsstoornis onder invloed van virtuele chat-alterego’s en over internet-gerelateerde psychoses, terwijl er geen enkele wetenschappelijke studie wordt aangehaald. Dat onderzoekers “alvast spreken over” dit soort stoornissen wil niet zeggen dat het bewijsmateriaal al afdoende is, en dat de dus zaak al beklonken is. Verre van, in dit geval1.

Knack gaat verder met een bespreking van een studie over hoe internetgebruik onze hersenen verandert. Werkelijk waar? Newsflash: alles wat we doen heeft zijn weerslag in de hersenen. Elke (leer)ervaring verandert connecties en patronen van activiteit in de hersenen. De indruk geven, zoals Knack doet, dat hersenveranderingen gelijk staan aan een pathologie is dus bedrieglijk. Om maar twee voorbeelden te geven: meditatie en psychotherapie veranderen onze hersenen ook2,3. Hopelijk ten goede, maar de huidige ietwat plompe beeldvormingstechnieken (fMRI) kunnen hoofdzakelijk iets zeggen over meer of minder activiteit in onze hersenkwabben en voorlopig weinig over het rol van die activiteit in de psychologische processen in kwestie. Zo kan een vermindering in activiteit heel goed duiden op een verbetering van functioneren, bijvoorbeeld door efficiëntere processen. Een klein voorbeeldje kan verhelderend zijn: als oudere mensen hun werkgeheugen gebruiken, spreken ze een uitgebreid netwerk aan verspreid over de twee hersenhelften, terwijl jongeren bij dezelfde taak een beperkter gebied in één enkele hersenhelft aanspreken. Toch goochelen die laatsten gemiddeld genomen gemakkelijker met items in hun werkgeheugen. Vermoedelijk maakt ouderdom die regio’s minder efficiënt waardoor andere gebieden moeten bijspringen4.

Als we er nu het onderzoeksartikel waarnaar Knack verwijst bijhalen5, zegt dat van alles, behalve dat stevige internetgebruikers abnormale hersenactiviteit vertonen. Integendeel, vergeleken met de internet-dummies vertonen ze tijdens het internet surfen meer activiteit in gebieden die in staan voor complex redeneren en beslissen, terwijl die activiteit voor internetdummies meer lijkt op die tijdens gewoon ‘passief’ lezen. De interpretatie die Knack eraan geeft is dus wel heel vooringenomen: het gaat hier helemaal niet over abnormale of ‘zieke’ hersenactiviteit.

Tenslotte moet een veronderstelde gelijkenis van de hersenen van internetters met de hersenen van alcohol- en drugsverslaafden de nu al kromme redenering helemaal ‘rond’ maken. Knack vergeet er even bij te vermelden dat de studie waarvan sprake6 enkel heel zware internetgebruikers onderzocht, mensen die zelf vonden dat ze hun internetgebruik niet meer onder controle hadden en dat hun relatie of job eronder lijdt. Niet de gemiddelde internetgebruiker dus. Die laatste is er, zoals uit de studie hierboven bleek, zeker niet slechter aan toe dan niet-gebruikers. Meer zelfs, haast zeker zijn er evenzeer ‘afwijkende’ hersenactiviteit of verschillen in grijze massa te vinden bij mensen die moderne technologie volledig afzweren. Maar, zegt men dan, internet en online gamen activeren ook de beloningssystemen in de hersenen, met toeters en bellen en dopaminestoten. Dat wil voorzeker toch zeggen dat het verslavend is? Eigenlijk niet, of toch niet meer dan muziek dat is. Elke bezigheid die we met goesting doen zal dopamine-activiteit veroorzaken, niet zozeer nadien, als beloning, maar vooral ook voordien. Dopamine heeft veeleer te maken met onze voorspellingen van óf en wanneer we beloond zullen worden dan met het gelukzalige beloningsgevoel zelf. In zoverre gaming door de beloningsstructuur dezelfde greep krijgt over iemands leven als gokken, kunnen we wel over verslaving spreken. Maar net zoals niet iedereen die wel eens een gokje waagt op de kermis een gokverslaafde wordt, wordt ook niet elke gamer dat. Voor de gemiddelde gebruiker loert verslaving echt niet om elke hoek.

Het is overigens weinig zinvol om in’t algemeen te spreken over verslaving aan het internet, een communicatiemedium zoals een tv of een telefoon. In de volksmond wordt gedrag al gauw als verslaving bestempeld als men zich er iets te vaak aan bezondigd, maar als we het hebben over verslaving als mentale stoornis moeten we toch iets voorzichtiger te werk gaan. We kunnen ons afvragen wat we erbij winnen om allerhande gedrag al te gauw te medicaliseren door er het etiket verslaving op te plakken. Als dit ertoe leidt beter hulp te kunnen voorzien, mooi, maar als dit leidt tot stigmatisering of tot overhaast naar medicijnen grijpen, ligt dat duidelijk anders. Als maatschappij moeten we proberen hier een gebalanceerd antwoord op te vinden. Dit is echt niet enkel een kwestie van wetenschap, zelfs al zou ze momenteel al zover staan dat ze verslaving of ADHD met de zekerheid van een oorontsteking kon diagnosticeren. De verwachtingen en waarden van een samenleving spelen ook mee bij de beslissing om iemand mentaal ziek te verklaren. Een minder flitsende conclusie maar één met een pak meer respect voor de lezer.

Voor alle duidelijkheid, we hoeven niet blind te zijn voor de risico’s van de nieuwe technologie en media. Online surfen, gamen en netwerken kan heus wel buitensporige proporties aannemen. Dagdagelijkse relaties en activiteiten worden dan compleet verwaarloosd om steeds meer tijd achter het scherm te kunnen doorbrengen. Met dit obsessief gedrag internetverslaving te noemen is de kous echter nog niet af. Vaak ligt er een ander probleem aan zo’n vlucht ten grondslag1, bijvoorbeeld sociale angst, depressie of seksuele problemen (ingeval van pornografische sites). Voor deze problemen zijn er wel al werkzame behandelingen die gericht zijn op een algemeen herstel van levenskwaliteit. De gezondheidsrisico’s van overmatig technologiegebruik zijn bovendien breder dan enkel verslaving, denk maar de verhoogde kans op zwaarlijvigheid door een zittende levensstijl of aan burn-outs door werkgevers die verwachten dat je constant online en beschikbaar bent.

Het Knack artikel loopt ook straal voorbij aan talloze recente studies die internetgebruik wel in een positief daglicht zetten. Zo is bijvoorbeeld gevonden dat online contacten mensen kunnen helpen bij de verwerking van moeilijke emoties7. Er zijn ook de eerste goede resultaten geboekt met online psychotherapie8, een vorm van psychologische begeleiding die geheel of gedeeltelijk via het web verloopt. Vooral voor wie de drempel naar face-to-face therapie te groot is, kan dit een gemakkelijke weg naar hulp zijn. Zelfs voor actiegames is er ondertussen bewijsmateriaal dat ze een positieve invloed kunnen hebben op je aandacht, gezichtsscherpte9 én ruimtelijk inzicht10,11. Scheer dus niet al onze omgang met technologie over dezelfde kam. Als je selectief in het beschikbare wetenschappelijke materiaal winkelt, kan je natuurlijk alles bewijzen. Het gros van de jongeren weet echt wel verstandig en bewust om te gaan met nieuwe media. Ze stellen zelf hun relatie met pakweg Facebook regelmatig in vraag, en staan open voor de discussie. Ze zien het internet echter vooral ook als een enorme bron van mogelijkheden. Sluit de discussie dus niet af voor ze goed en wel gestart is. De rol van nieuwe technologie in onze samenleving verdient een serieus debat, geen loze stemmingmakerij over zombies die enkel uit zijn op hun digitale shot. Techno-paniek is van alle tijden: in de begintijden van de tv schreeuwden onheilsprofeten moord en brand over de teloorgang van de zeden, en na de uitvinding van de boekdrukkunst werd er gevreesd dat monniken luier en minder devoot zouden worden! Technologie zal meer en meer onze levens doordringen, op manieren die we ons nu misschien zelfs nog niet kunnen voorstellen. Meestal omdat we er zelf naar vragen en het ons leven ook daadwerkelijk gemakkelijker zal maken. Moeten we er alle heil van verwachten? Uiteraard niet, maar evenmin moeten we vrezen voor onze ondergang. Als er een ding duidelijk is uit vele eeuwen van technologische veranderingen dan is het dat de menselijke hersenen een enorm aanpassingsvermogen hebben.

Veel moeite kan het een Knack-journalist niet kosten om de gebruikte studies even op te snorren. Enkel al het lezen van de samenvattingen van de artikelen zou voldoende zijn om vraagtekens te plaatsen bij de groteske overdrijvingen uit het oorspronkelijke Newsweek-artikel. En anders had de journalist beslist wel een Vlaamse wetenschapper bereid gevonden om de informatie te duiden. Is het de komkommertijd? Dit soort knorrige berichtjes over het verval van onze moderne cultuur is toch Knack onwaardig? Of hanteert het blad andere standaarden voor de online versie dan voor de gedrukte? De aanhalingstekens omheen de overtrokken titel doen vermoeden dat de redacteur min of meer besefte dat het hier om een bedenkelijke bewering gaat en zich op die manier wilde indekken. Het is een tactiek die wel vaker wordt toegepast wanneer de drang om goedkoop te scoren met een overstatement te sterk is.

Maakt het internet ons stapelgek? Mij alvast wel, gek op de eindeloze mogelijkheden van informatie-technologie. Gek op de boeiende uitdagingen die het leren leven met die mogelijkheden met zich meebrengt. Gek omdat ik dankzij het web deze zure misinformatie hopelijk een stukje van de wereld heb kunnen helpen.

Bronnen

  1. Bell, V. (2007). Online information, extreme communities and internet therapy: Is the internet good for our mental health?. Journal of mental health, 16(4), 445-457.
  2. Tang, Y., Lu, Q., Geng, X., Stein, E. A., Yang, Y., & Posner, M. I. (2010). Short-term meditation induces white matter changes in the anterior cingulate. Proceedings of the National Academy of Sciences, 107(35), 15649-15652.
  3. Paquette, V., Lévesque, J., Mensour, B., Leroux, J., Beaudoin, G., Bourgouin, P., et al. (2003). "Change the mind and you change the brain": effects of cognitive-behavioral therapy on the neural correlates of spider phobia. Neuroimage, 18(2), 401-409.
  4. Cabeza, R. (2002). Hemispheric asymmetry reduction in older adults: the HAROLD model. Psychology and aging, 17(1), 85.
  5. Small, G. W., Moody, T. D., Siddarth, P., & Bookheimer, S. Y. (2009). Your brain on Google: patterns of cerebral activation during Internet searching. American Journal of Geriatric Psych, 17(2), 116.
  6. Lin, F., Zhou, Y., Du, Y., Qin, L., Zhao, Z., Xu, J., et al. (2012). Abnormal White Matter Integrity in Adolescents with Internet Addiction Disorder: A Tract-Based Spatial Statistics Study. PloS one, 7(1), e30253.
  7. Sanders, C., Rogers, A., Gardner, C., & Kennedy, A. (2011). Managing difficult emotions and family life: exploring insights and social support within online self-management training. Chronic illness, 7(2), 134-146.
  8. Rochlen, A. B., Zack, J. S., & Speyer, C. (2004). Online therapy: Review of relevant definitions, debates, and current empirical support. Journal of clinical psychology, 60(3), 269-283.
  9. Green, C. S., & Bavelier, D. (2007). Action-video-game experience alters the spatial resolution of vision. Psychological Science, 18(1), 88-94.
  10. Feng, J., Spence, I., & Pratt, J. (2007). Playing an action video game reduces gender differences in spatial cognition. Psychological Science, 18(10), 850-855.
  11. Li, R. W., Ngo, C., Nguyen, J., & Levi, D. M. (2011). Video-game play induces plasticity in the visual system of adults with amblyopia. PLoS Biology, 9(8), e1001135.